3.1 Vertalen
3.1.1 Inleiding
Vertalen is het overzetten van informatie uit een cultuur en taal in een andere cultuur en taal. Het lijkt zo eenvoudig: je neemt een woordenboek en begint een stuk tekst te vertalen. Al heel snel zal de moedige beginner ontdekken dat er veel meer bij komt kijken dan het omzetten van woorden uit de ene taal in die van de andere. Zinsbouw, taalspecifieke onregelmatigheden en cultuurverschillen zijn slechts enkele obstakels die het werk bemoeilijken.
Al vele jaren houdt de vertaalwetenschap zich bezig met de analyse van deze vertaalproblemen. En, zoals dat zo vaak gaat in de wetenschap, er ontstaan verschillende kampen met aanhangers van de verschillende stromingen die zijn ontwikkeld. Wat minstens zo vaak het geval is, is dat de waarheid in het midden ligt. Het is dus mogelijk om bepaalde aspecten van de ene theorie en die van een andere te onderschrijven.
Een vraag die dan al snel rijst is: hebben theoretische stromingen wel zin als ze toch nooit helemaal met de praktijk overeenkomen? Deze wetenschapsfilosofische vraag kan ik hier niet beantwoorden. Daarvoor is dit ook niet de juiste plaats. Aan de hand van enige (uiteenlopende) standpunten en voorbeelden probeer ik echter een beeld te schetsen van de polarisatie in de vertaalwetenschap, waar de literaire vertaler – in casu de vertaler van musicalliedjes – in de praktijk niets aan heeft.
In dit hoofdstuk zal de lezer regelmatig citaten tegenkomen uit het boek The Craft of Translation (1989) onder redactie van John Biguenet en Rainer Schulte. In dit boek zetten diverse ervaren (literaire) vertalers hun ideeën over vertalen uiteen. De vertaalwetenschap zal hun ideeën misschien niet als ‘wetenschappelijk’ erkennen, maar de vertalers tonen aan dat ze zo hun eigen uitgangspunten hebben.
3.1.2 Definitie van ‘vertalen’
“Vertalen noemen we het procesachtige gebeuren dat plaatsgrijpt telkens wanneer bij een oorspronkelijke communicatiedaad, begrepen als een proces van mededelingsoverdracht van een zender naar een ontvanger, het bedoelde effect onbereikbaar is doordat zender en ontvanger elk een verschillend communicatiesysteem hanteren. In zo’n geval wordt de tussenkomst van een vertaler noodzakelijk. Deze vertaler treedt dan op als intermediair (bemiddelaar) tussen de zender en de ontvanger van de mededeling. Doordat hij zowel het ene als het andere systeem beheerst, is hij in staat om de oorspronkelijke mededeling te interpreteren (d.w.z. begrijpen en ontvangen) en ze met gebruikmaking van de signalen van het andere systeem om te zetten in een overeenkomstige mededeling, die door de ontvanger op zijn beurt geïnterpreteerd kan worden. Vertalen is dus niets anders dan een ietwat gecompliceerder vorm van communiceren.” (Van den Broeck & Lefevere 1979: 9)
Er zijn nog talloze andere definities te geven over vertalen. Bovenstaande definitie heeft het voordeel dat ook het vertalen van b.v. beeld naar taal en van videosysteem X naar systeem Y eronder valt. Het gaat in dit geval echter alleen om tekstmateriaal. Bij het vertalen onderscheiden we de taal waaruit vertaald wordt, de brontaal (BT), en de taal waarin vertaald wordt, de doeltaal (DT). De overeenkomstige teksten zijn dan respectievelijk brontekst (TBT) (= het origineel) en doeltekst (TDT) (= de vertaling). De meeste definities van het vertalen bevatten één of meer van de volgende begrippen: (1) Het overbrengen van betekenis (of inhoud) van een taal of tekst naar een andere; (2) het vinden van equivalenten en (3) de transcodering, of transformatie, van symbolen.
Van een vertaling werd traditioneel geëist dat deze zowel een getrouwe weergave is van de informatie die door het origineel wordt uitgedrukt, als een aanvaardbare tekst in de doeltaal. Er zijn echter beperkingen die roet in het eten gooien bij de bovenstaande eis. Wat eigenlijk geëist wordt, is dat er een adequate vertaling van het origineel geproduceerd wordt. ‘Adequaat’ is helaas ook een heel vage aanduiding.‘
Gregory Rabassa zegt hierover:
“A translation can never equal the original; it can approach it, and its quality can only be judged as to accuracy by how close it gets.”
En:
“It is my feeling that a translation is never finished, that it is open and could go on to infinity. […] Translation is a disturbing craft because there is precious little certainty about what we are doing […]” (Biguenet 1989: VII, VIII & 1).
Toch gloort er volgens Frame nog licht aan de horizon:
“[Translation] requires constant choice by the translator among the author’s values and devices as he seeks to recapture them in his own language and finds he can rarely if ever recapture them all. […] I find it pleasant to see how much of a favorite author you can bring across into your own langzame.” (ibid.: 70).
3.1.3 Semiotiek en equivalentie
Alle talen zijn systemen van tekens en regels die gecombineerd worden en zo fragmenten van de werkelijkheid weergeven.
In de semiotiek worden deze tekens en hun samenhang bestudeerd. Semiotiek is de algemene leer over de communicatie van tekens en berichten. Binnen deze leer worden drie niveaus onderscheiden:
- syntaxis, die de relaties tussen de tekens onderling bestudeert
- semantiek, die de relaties tussen teken en tekengebruiker – of de ‘betekenis’ bestudeert en
- pragmatiek, die de relaties tussen teken en tekengebruiker bestudeert.
Als we dit toepassen op de leer van de taaltekens (de linguïstiek, een deelgebied binnen de semiotiek) dan houdt de syntaxis zich met de formele aspecten van de taaltekens en hun combinaties bezig, de semantiek met het ‘inhoudelijke’ aspect van de tekens en de pragmatiek met de invloedssfeer van het tekengebruik (Van den Broeck & Lefevere 1979: 34). Bij het verzenden van een bericht wordt syntactische, semantische en pragmatische informatie overgebracht. De vertaler dient zich van de drie niveaus van informatieoverdracht bewust te zijn, wil hij het oorspronkelijke bericht juist kun interpreteren. Een vertaalequivalent is dan iedere DT-vorm (tekst of tekstgedeelte) dat op één of andere wijze als equivalent wordt beschouwd aan de gegeven BT-vorm (tekst of tekstgedeelte) (Catford 1965: 27).
Dat vertaalequivalent bestaat dus uit de drie verschillende niveaus: een syntactische, semantische en pragmatische component, aldus Van den Broeck (in Holmes 1978).
Syntactische equivalentie wordt bereikt als de oorspronkelijke syntaxis (zinsbouw etc.) is gehandhaafd in de vertaling; semantische equivalentie bewaart de betekenis (de inhoud) van de boodschap en pragmatische equivalentie houdt in dat de vertaalde tekst eenzelfde reactie of gevoel oproep bij het publiek in de doelcultuur als de brontekst dat deed in de broncultuur.
Equivalentie bleek echter moeilijk te meten. Snell & Hornby (1988) en Van Leuven/Zwart (1992) beweren dat equivalentie slecht gedefinieerd en niet precies is. Dergelijke protesten tegen de term equivalentie hebben geleid tot een nieuwe stroming in het vertaalonderzoek. Deze ‘Neuorientierung’ komt aan bod in paragraaf 3.1.5.
3.1.4 Een andere benadering
Peter Newmark (1991: 1) begint zijn betoog met drie stellingen:
- Hoe belangrijker de taal van een tekst is, des te nauwkeuriger moet er vertaald worden. Dit geldt voor elk tekstniveau, dus van de hele tekst tot het kleinste element
- Hoe onbelangrijker een tekst (of tekstgedeelte op welk niveau dan ook), des te onnauwkeuriger dat vertaald kan woorden. Er kan dan volstaan worden met passende normaal sociaal taalgebruik, met andere woorden: de tekst (of het tekstgedeelte) kan ondervertaald worden.
- Echter, hoe beter een tekstgedeelte geschreven is, des te nauwkeuriger moet ook dat vertaald worden, ongeacht het belang ervan. Ook als de details en nuances duidelijk aanwezig zijn, moeten ze nauwkeurig vertaald worden, zelfs al konden ze even zo goed geparafraseerd worden.
Newmark merkt hierbij op dat de belangrijke factor in een tekst(gedeelte) niet beperkt hoeft te blijven tot woorden of andere linguïstische eenheden, maar ook kan bestaan uit toon, stijl, vorm, een metafoor of geluidseffect. Ook kan het gaan om tekst als middel en niet om een doel te bereiken. Het voorbeeld van Levy het gedicht van Morgenstern (zie volgende paragraaf) illustreert dat de vertaler de betekenis van een tekst kan veranderen omwille van de klank (ibid.: 2).
Het gaat volgens hem bij vertalen dus eigenlijk om twee verschillende handelingen:
of je bootst de brontekst na (imitation) of je schept iets nieuws (creation). Bij informatieve teksten zal de creativiteit nauwelijks worden aangesproken, maar in expressieve en esthetische teksten (de verschillende tekstsoorten worden verderop opgesomd) speelt creativiteit een belangrijke rol: woorden roepen bepaalde beelden of connotaties (‘gevoelens’) op; ze geven niet louter feiten weer.
Creativiteit in het vertalen begint waar imitatie eindigt. Creativiteit is komt veelvuldig voor bij het vertalen van poëzie, omdat er zo veel belangrijke extra factoren zijn:
beeldspraak, metrum, ritme, klanken. De succesvolste vertaling van poëzie is de nauwkeurigste, dat wil zeggen de vertaling waarbij de belangrijkste componenten van de brontekst naar de doeltekst op overtuigende wijze zijn overgezet (ibid.: 9):
Un brouillard sale et jaune inondait tout l’espace
Je suivait, roidissant mes nerfs comme un héros
Et discutant avec mon âme déjà lasse,
Le faubourg secoué par les lourds tomberaux.
(Les sept Vieillards, Charles Baudelaire, 1857
Foul yellow mist had filled the whole of space:
Steeling my nerves to play a hero’s part,
I coaxed my weary soul with me to pace
The backstreets shaken by each lumbering cart.
(The Seven Old Men, Roy Campbell, 1952)
Newmark onderscheidt ‘communicative’ en ‘semantic translation’. In beide gevallen ziet hij het letterlijke woord-voor-woordvertalen als de best mogelijke en zelfs enige vertaalmethode. De twee soorten van vertalen kunnen heel goed samengaan, vooral daar waar de tekst meer een algemeen dan een cultureel (tijd- en ruimtegebonden) doel dient. Het zijn bovendien geen tegenpolen: de soorten overlappen elkaar in hoge mate. Een vertaling kan meer of minder semantisch of meer of minder communicatief zijn. Zelfs een gedeelte of zin kan als zodanig beoordeeld worden.
Het grootste deel van de teksten (o.a. journalistieke, informatieve, wetenschappelijke, educatieve, openbare en populaire fictieve teksten) kan communicatief vertaald worden. Aan de andere kant moet oorspronkelijke expressie (waar de specifieke taal van de schrijver even belangrijk is als de inhoud) semantisch vertaald worden. Er is geen enkele reden waarom een semantische vertaling niet ook zeer communicatief kan zijn.
Newmark (ibid.: 11) geeft vreemd genoeg geen definitie van de twee soorten van vertalen, hij geeft alleen een opsomming van de kenmerken, waarvan de belangrijkste hieronder worden opgesomd:
SEMANTISCHE VERTALING | COMMUNICATIEVE VERTALING |
. | |
Op de auteur gericht | Op de lezer gericht |
Gericht op semantiek en syntaxis (oorspronkelijke eenheden bewaard) | Gericht op effect (Er wordt meer geofferd) |
Letterlijker | Vrijer |
Informatief | Effectief |
Vreemder, gedetailleerder, complexer, korter | Eenvoudiger, natuurlijker, helderder, directer, langer |
Oververtaald: specifieker dan origineel | Ondervertaald: gebruik van algemene termen |
Krachtiger | Minder krachtig |
Altijd slechter dan origineel door verlies van betekenis | Misschien beter dan origineel door winst van helderheid, ondanks verlies van semantische lading |
Eeuwig | Existentieel |
Breed en universeel | Gericht op doelgroep |
Inaccuratesse is altijd fout | Aanpassingen, synoniemen e.d. zijn toegestaan |
De vertaler mag niet verbeteren of corrigeren | De vertaler mag verbeteren of corrigeren |
Fouten in de originele tekst kunnen via voetnoten hersteld worden | Fouten mogen in de originele tekst hersteld worden |
Doel: een ‘ware’ versie, m.a.w. een exacte versie | Doel: een ‘gelukkige’, succesvolle versie |
Bruikbaar voor alle teksten met oorspronkelijke expressiviteit | Bruikbaar voor onpersoonlijke teksten |
Vertalen is eigenlijk een kunst (‘art’) | Vertalen is eigenlijk een ambacht (‘craft’) |
Newmark beschouwt beide begrippen als zijn belangrijkste bijdrage aan de algemene vertaaltheorie. Misschien kunnen we zijn toevoeging aan de vertaalwetenschap beschouwen als brug tussen de equivalentietheorie en de nog jonge, maar radicaal andere vertaaltheorie: de Neuorientiering.
3.1.5 Neuorientierung
De ‘heroriëntatie’ op de vertaalwetenschap is één van de reacties binnen de linguïstiek op de transformationeel-generatieve grammatica van de Amerikaan Noam Chomsky. In plaats van de structurele aspecten worden de functionele aspecten van taal centraal gesteld. Teksten worden binnen de Neuorientierung van het vertaalonderzoek niet meer gezien als geïsoleerde taaluitingen, maar als een integraal deel van de wereld, aldus Snell-Hornby (1988: 43). Vertalen is een ‘communicatiehandeling’ en de functie die de vertaling in de doelcultuur moet vervullen is het belangrijkste. Vermeer heeft – op basis hiervan – de zgn. skopostheorie geformuleerd. In deze theorie zijn ‘functie’, ‘doel’ (= skopos) en ‘handelen’ de kernwoorden. Van Leuven-Zwart (1992: 56) haalt Vermeer’s woorden uit 1986 aan:
„Eine Translation ist eine Handlung, ein Translat ein Handlungsprodukt. Translation habe ich irgendwo definiert als ein Informationsangebot in einer Sprache z der Kultur Z, das ein Informationsangebot in einer Sprache a der Kultur A funktionsgerecht imitiert. Das heißt ungefähr: Eine Translation ist nicht die Transkodieung von Wörtern oder Sätzen aus einer Sprache in eine andere, sondern eine komplexe Handlung, in der jemand unter neuen funktionalen und kulturellen und sprachlichen Bedingungen in einer neuen Situation über einen Text […] berichtet, indem er ihn auch formal möglichst nachahmt.“
De brontekst heeft in de Neuorientierung een heel andere status dan bij de equivalentieonderzoekers. Niet de brontekst is de maat voor de vertaling, maar de functie die de vertaling ervan in de doelcultuur moet vervullen.
Nord (1991) onderscheidt tekstexterne en tekstinterne factoren in bronteksten.
Tekstexterne factoren (extratextual factors) zijn de brontekst-zender, de intentie van de zender, de ontvanger van de brontekst, het medium, de plaats waarop en de tijd waarin de brontekst tot stand is gebracht, de aanleiding voor de brontekstproductie en de functie van de brontekst.
Tekstinterne factoren (intratextual factors) zijn de tekstthematiek, de inhoud, de presupposities (wat mag door de zender bij de ontvanger als bekend worden verondersteld), tekststructurering, non-verbale elementen, het lexicon, de syntactische structuur en de zgn. suprasegmentale kenmerken (klank, klemtonen).
Nord (ibid.: 139/140) stelt dat, indien een vertaling het effect van het origineel moet reproduceren, de inhoud uitwisselbaar is, zolang de structuur behouden blijft. De Amerikaanse vertaler Max Knight demonstreert dit aan de hand van het gedicht Das aesthetische Wiesel van Christian Morgenstern.
Ein Wiesel | A weasel |
auf einem Kiesel | perched on an easel |
inmitten Bachgeriesel. | within a patch of teasel. |
Wisst ihr | But why |
weshalb? | and how? |
Das Mondkalb | The Moon Cow |
verriet es mir | whispered her reply |
im Stillen: | one time: |
Das raffinier- | The sophees- |
te Tier | ticated beast |
tat’s um des Reimes willen. | did it just for the rhyme. |
Knight geeft ook de volgende ‘alternatieven’ voor de eerste drie regels:
a. | b. |
A ferret | A mink |
nibbling a carrot | sipping a drink |
in a garret … | in a kitchen sink … |
. | |
c. | d. |
A hyena | A lizard |
playing a concertina | shaking its gizzard |
in an arena … | in a blizzard … |
Volgens Nord toont dit aan dat ‘equivalentie’ een vrij onpraktisch criterium is voor een vertaling.
3.1.6 Woorden kiezen
Gregory Rabassa beschouwt een woord als een metafoor voor het object. Het zijn de vele varianten die het werk van de vertaler bemoeilijken: de connotaties (zeg maar de gevoelswaarden van woorden) variëren ten gevolge van het magnetische veld van de woorden in de doeltaal, maar ook de ervaringen van de lezer. Vertalen kan een daad van ’transformatie’ worden genoemd die een nieuwe metafoor aanpast aan de oorspronkelijke metafoor. Hieruit volgt dat vertalen een keuzeproces is en daardoor een nimmer voltooid proces:
“The phenomenon in question is doubtless because the choices made in translation are never as secure as those made by the author. […]
This matter of choice in translation always leaves the door open to that other possibility. We cannot be sure of ourselves. […] [The translator] must always be dissatisfied with what he does because ideally, platonically, there is a perfect solution, but he will never find it. He can never enter into the author’s being and even if he could the difference in languages would preclude any exact reproduction. So he must continue to approach, nearer and nearer, as near as he can, but, like Tantalus, at some practical point he must say ne plus ultra and sink back down as he considers his work done, if not finished (in all senses of the word).” (Biguenet 1989: VIII, 5, 7 & 12)
Vertalen begint met het aandachtig bestuderen van de tekst. “Reading is already translation.” (ibid.: X) Het lezen kan volgens Biguenet worden gezien als generator van onzekerheden, als drijfveer in de richting van een besluitvormingsproces. Bij het vertalen zijn er geen vaststaande antwoorden, alleen pogingen tot oplossingen als antwoord op de onzekerheid die is ontstaan door de interactie van de semantische velden en klanken van de woorden.
Bij het lezen wordt de tekst getransformeerd, en door het overzetten van de tekst naar de omgeving van een nieuwe taal vervolgt de vertaler dat transformatieproces. Zonder transformatie is er geen vertaling. William Weaver hierover:
“The worst thing a translator can commit is to reassure himself by saying ’that’s what it says in the original,’ and renouncing the struggle to do his best. The words of the original are only the starting point; a translator must do more than convey information (a literary translator, that is).” (ibid.: X)
Vertalers onderzoeken de woorden met betrekking tot hun semantische en culturele functie. Rabassa gaat ervan uit dat vertalen eigenlijk het nauwkeurigst mogelijk lezen van een tekst is. De vertaler kan namelijk de ‘minder belangrijke’ woorden niet negeren (ibid.: X).
Woordbetekenis is soms moeilijk grijpbaar en overstijgt zeer zeker de beperkingen van de definities in de woordenboeken. Woorden kunnen slechts in hun contextuele omgeving worden bepaald. Het is algemeen geaccepteerd dat een ‘letterlijke’ vertaling niet succesvol is bij literair werk. Woorden verwijzen altijd naar iets voorbij zichzelf in een literaire tekst. Daarnaast zijn alle literaire werken fragmenten (van de werkelijkheid) – evenals misschien alle artistieke creaties – en vertalers moeten daarom het complete beeld en de hele situatie reconstrueren, die door het beperkte medium ‘taal’ wordt uitgedrukt. Bij het letterlijk vertalen benut een vertaler alleen de oppervlakteverschijning van de woorden, zonder na te denken over de betekenisaanwijzingen die de oorspronkelijke auteur onder die oppervlakte wilde overbrengen. Vertalers moeten het losse woord afwegen tegen het gehele werk. Vertalers kunnen een tekst daarom niet ‘lineair’ benaderen, maar moeten zich tegelijkertijd concentreren op diverse plaatsen in de tekst.
Geen twee synoniemen zijn helemaal gelijk en daardoor ontstaat ruimte voor ambiguïteit. Het Duitse woord is in het Engels. Bij verschillen tussen culturen ontstaat ook non-equivalentie: een woord benadert zijn synoniem zonder het ooit te vervangen. Een culturele situatie – of het nu sociale, ethische, educatieve, wettelijke of politieke werkelijkheid betreft – heeft nooit een exact equivalent in een ander land. Woorden hebben nooit equivalenten in een andere taal, noch cultuurbepaalde uitdrukkingen, en de vertaler zal een tekst ook nooit tweemaal op dezelfde wijze benaderen. De ene dag vertaalt hij misschien en de volgende dag met perhaps. Het ergste wat een vertaler kan doen, is tegen zichzelf zeggen: “Dat is wat er in het origineel gezegd wordt,” en verder niet meer zijn best doen. De woorden in de brontekst zijn slechts het beginpunt; een (literair) vertaler moet meer doen dan het weergeven van informatie, aldus Weaver. (ibid.: 117)